Klacht van Apollo bij de aanblik van Daphne. De apollinische vloek.
Tel nu dan stil de slaande maten van de wind.
Zie wat ik zag waar ik weigerde te zien.
Hoor wat ik verzweeg daar ik weigerde te spreken.
Voel de tempeesten je hitte met de inslag van hagel verhitten.
Niets is van je lijnen ooit daadwerkelijk beschreven.
Niets is van je lichaam ooit verteld.
Je hand heft niet je handen op,
maar wat je handen van de lucht op mijn gelaat verhalen.
Je lippen sluiten niet je mond,
maar zuigen mij de laatste lucht uit de beklemming uit.
Je ogen zijn niet wat je ziet,
maar hoe je licht van sterren in mijn branden schiet.
Je splijt mijn wereld in een ik & jij
opdat mijn wereld zich in jou zou splijten.
Je bent mijn grond, een diepe aarden mond
waar bij duizenden de goddelijke tongen verwrongen
rond het uit de hemelen verdrongene gebonden blijven staan.
Je wint. Je won. In roet, in as, in vlammend krijsen zullen eeuwig ik
& alle goden de mensen daarom deze schoonheid & de dood inbranden.